vooruitgestoken, zoekt verblind naar heil, dan davert er een hoonlach door het zeil en snelle messen schieten in hun darmen.
Zij rochelen, terwijl het roof gebroed met dierlijk grommen naar hen grijpt, den laatsten adem uit hun lichaam knijpt, hen ledigplundert en zich verderspoedt, de ruimen toe: zij rukken luiken af, springen, als duivels in een open graf, en sleuren alle koopwaar op het dek.
Hun oogen spatten vonken, grauwe fluimen schieten, als slangengif, hun uit den bek.
Dan, zegebrullend, duiken uit de ruimen
de laatste, zatgedronken, mannen op,
zij werpen flesschen naar de kameraden,
die door het bloed van de vermoorden waden
en vullen zich den hongerigen krop
met wat hun vraatzucht in de blind vernielde
balen en kisten van haar gading vond.
Maar Decker zelf, de door den dood bezielde, is plots verrezen op den achtergrond en doet hen in hun tuimeling verstijven.
Dan, op zijn mokerend bevel, vergaren zij den verstrooiden buit; de moede lijven voelen den dood weer door hun leden varen en huiverende klimmen zij aan boord van het vervloekte schip. Nog even kijken zij om naar de verslagenen, wier lijken
116