zagen ook zij een hemel opengaan,
die door geen einderstreep werd afgesnoerd.
En op des schippers jubelend bevel
liepen zij allen naar hun post, met fel
geladen lichamen: hoog opgevoerd,
tot zonnesnelheid, moest de vaart der boot.
Hun bovenmenschelijke kapitein,
voor wiens gebaar de zwarte hemelschoot
van licht vervuld werd, zou weer koning zijn.
De meester liet zijn oogen niet meer af van het oneindig vergezicht, waarboven hij zich verhief; zooals voor Mozes’ staf de wateren uiteen waren geschoven, zoo had zich voor zijn hand het werelddiep ontsloten; en het schip, met macht van zeilen, zou als een vogel, dien de verte riep, voorbij de grenzen van de aarde ijlen.
Hoe scherp kon hij het jammerlijk gezwoeg der kleine mededingers nu aanschouwen, die ondanks hun volhardend Godsvertrouwen de zee met wrevel op haar golven droeg, en liet hen kampen, waar de „Arend” trots haar weg koos door het witte zonnespatten; ontzaglijk, een op drift geraakte rots, voer zij, de door geen horizon omvatte, de met geen dundoek pralende, voorbij de kleinen met hun fiere zegeteeken.
107