— Maar hoe wilt U dan beter worden?
— Zie je me nou voor zoo stom aan, dat ik niet zou weten, wat die vent weet? Hij mag dan al wat meer in die zaken hebben gesnuffeld dan ik, voor mijn genezing kan ie niets doen.
Fie weet hier geen raad mee. Hoe komt deze van de wereld vervreemde man op zoo’n gemoedelijken toon tegen haar te spreken? Het is in ieder geval prettig, dat hij haar waardeert. Misschien kan ze hem met een zoet lijntje nog wel iets ontfutselen, dat voor den dokter van waarde is.
— Ik geloof, dat U den dokter toch niet rechtvaardig beschouwt. Het is hem er werkelijk ernst mee, dat ie U wil helpen.
— Ach ja, daar hebben we ’t al over gehad. Voor mij is maar één ding van belang: dat de menschen me met rust laten. Ik wil desnoods aannemen, dat die man braaf, goed en welmeenend is, maar dat ergert me juist...
— Is onverschilligheid U dan werkelijk sympathieker?
— Die doet me oprechter aan. Ja, dat hoef ik je wel niet allemaal te vertellen, maar ik doe het toch, alleen omdat ik je lief vind.
— U bent een echte charmeur!
— Juist, dat is het woord! Den heelen dag gaan de huis-en de telefoonbel, van al de menschen, die van me gecharmeerd zijn...
— Er zijn toch menschen, die belang in U stellen...
— Zeker, die kan ik zoo wel opnoemen. In de eerste plaats mijn collega Van Swieten. Die vervolgt me al jaren
77