meent er natuurlijk niets van. U houdt me voor gek en U hebt waarschijnlijk niet eens ongelijk!
— Maar, meneer, dat is toch geen manier van spreken. U bent toch zoo normaal als maar kan! Ik ben ervan overtuigd, dat U aan de beterhand bent!
Ze knikt hierbij zeer stellig bevestigend met het hoofd.
— Om U een genoegen te doen, zal ik het gelooven. Ik wil U graag een genoegen doen, ziet U.
— U kunt me geen grooter genoegen doen dan beter worden.
— Nou niet overdrijven, zustertje. Als je het eerlijk met me meent, doe je het best door dergelijke dingen heelemaal niet te zeggen. Ik geloof er niet aan — dat is de zaak...
Fie voelt zich pijnlijk getroffen door deze zeer kalm en nadrukkelijk gesproken woorden. Is een klein beetje doodgewoon, zuiver-menschelijk medeleven hem al te veel?
Hij schijnt haar gevoelens te begrijpen. — Ik heb U toch niet beleedigd? vraagt hij. Ik ben godsgruwelijk zwak, ik kan bijna niets verdragen. Het is al veel, dat ik je mooie snoetje duidelijk kan onderscheiden en een woordje met je praten.
— Waarom maakt U me toch zooveel complimentjes? En U denkt, dat ik U wat wijs wil maken!
— Ja, dat is vreemd...
Maar hij gaat hier niet verder op in en zij bestelt wat eten voor hem en geeft hem water te drinken.
— Wat ik niet kan begrijpen, zegt hij daarna, is dat ik me zoo zwak voel. Die dokter... zorg om godswil, zuster, dat ie nooit meer aan m’n bed komt...
75