pen... O, die godvergeten lafheid van mij!...
— U moet kalm zijn, meneer Bonger, en het verleden verleden laten. U moet U van al die ellende losmaken.
Bonger ligt te steunen, het hoofd in zijn kussen gedrukt. — O, moeder, moeder, moeder — kom terug, kom één keer terug... Je hebt me zoo liefgehad en ik heb niets, niets voor je gedaan...
Dan keert hij zich om naar den dokter. — U denkt, dat ik maar wat verzin. Pakt U eens het groene bandje, dat daar heelemaal links in den hoek staat.
— O nee, ik voel, dat U waarheid spreekt, antwoordt De Groot en voldoet aan het verzoek. „Zonnestralen” staat er in gouden letters op het boekje.
— Dat heeft mijn moeder geschreven in haar eerste huwelijksjaren, toen ze al lang wist, wat haar beschoren was... Liefde, vriendelijkheid, menschelijkheid, rechtvaardigheid heeft ze gepredikt en in practijk gebracht. Ik heb een aantal exemplaren van dat boekje gehad en ik weet niet hoeveel ik er aan flarden heb gescheurd, telkens als ik het inkeek en me voorstelde, hoe mijn vader er na moeders dood hoofdschuddend in zat te lezen...
— Kunt U dat wraakgevoel niet afleggen? Zoudt U zich geen goede eigenschappen van Uw vader kunnen herinneren?
— Nee. Die had ie niet en al was dat wel zoo, dan waren ze toch niet tot mij doorgedrongen...
— Heeft Uw moeder U versterkt in die meening?
— Hoe komt U daarbij! Ze vergoelijkte alles van hem en als ik me over een schimpscheut, een pak slaag of een onrecht
59