slaap en schrok weer wakker door de ijselijke visioenen, die ik had. Ik zag Hector met het gezicht van mijn vader en ook zag ik mijn vader, die een verscheurend geblaf uitstootte. Ik meende, dat hij mij wilde vermoorden, een idee, dat mij ook later dikwijls heeft gekweld. Na dien tijd werd ik trouwens dikwijls door allerlei moordvisioenen bezeten en nu nog betrap ik mij er vaak op, dat ik den dood van mijn moeder aan mijn vader verwijt...
Bonger zegt dit alles met het hoofd zooveel mogelijk van den dokter afgewend, maar deze kan waarnemen, hoe hij beurtelings rood en bleek wordt, hoe pijnlijk het voor hem moet zijn, al deze dingen op te rakelen.
— Gelooft U, dat die haat tegen Uw vader gerechtvaardigd was? Als U nu eens tracht, de zaken objectief te bekijken, blijft Uw vader dan nog steeds zoo’n verschrikkelijk mensch voor U?
— Ik zou niet weten, hoe ik zijn gedrag zou kunnen goedpraten. Hij was een sadistische natuur, hij heeft me steeds vertrapt, gekleineerd en tegengewerkt en mijn moeder heeft ie vermoord! O, die afschuwelijke momenten, wanneer ie zich verteederd wilde toonen, wanneer ie lachte of een quasi-vrien-delijk woord uitte... Dan kon ik wel zijn dikken rooden nek bespringen, hem wurgen! Hij heeft mijn moeder vermoord, dokter, ik zweer U, dat ie haar dagen en nachten heeft vergald, totdat ze er onder is gekrepeerd! Denk niet, dat ik dramatiseer — er gaat geen dag voorbij, zonder dat ik me vervloek, omdat ik dien ellendeling op zijn bed heb laten sterven en hem niet met mijn eigen handen den strot heb dichtgekne
58