— U weet, dat er gisteravond verschillende strijdpunten onopgelost zijn gebleven...
De dokter maakt een afwerend gebaar met de hand. — Laten we nu niet weer in abstracties vervallen, maar ons aan de feiten houden.
— Maar erkent U dan niet, dat vertrouwen een eerste voorwaarde is tot — vertrouwelijkheid?
De strijdlust steekt in hem weer den kop op, maar hij is moe, innerlijk murw geslagen en bereid alle giftige stoffen, die zijn geest vernielen, uit te braken, ongeacht tegenover wien. Deze dokter echter, die hem voortdurend met de oogen vasthoudt, is geen onverschillig iemand, maar een man met een krachtige hand, dien hij o zoo graag antipathiek zou willen vinden, vanwege zijn aarzelloosheid, en die hem desondanks met zijn onverbiddelijke geestkracht overweldigt.
Even glimlachte De Groot. — U hebt vertrouwen in mij, zegt hij. Er is geen enkele reden om mij te wantrouwen en ik meen U reeds van mijn goede bedoelingen te hebben overtuigd. Maar bovendien, U bent geen kind, meneer Bonger, U weet evengoed als ik, wat het beteekent, wanneer U ook in deze beslissende phase weigerachtig blijft, iemand, en speciaal mij, Uw vertrouwen te schenken...
Daar zijn ze weer, die nadrukkelijke, als voorgelezen, volzinnen, waarvan iedere syllabe met ijzeren kracht in zijn hersens wordt gedreven. Nog snerpt de demon in hem: behoed je voor sentimentaliteit! Maar hij kan er niets aan doen, dat hij in die oogen oprechte bezorgdheid leest om een menschen-leven, dat zich op den rand van den afgrond beweegt. En dat
55