— Een klein beetje wel. Maar het zal niet lang duren!
Die menschen allemaal, denkt hij, met hun doorzichtige
methoden om iemand op te kikkeren. Dan moeten ze vroeger opstaan! Overigens een zustertje om te stelen.
— Hoe heet U eigenlijk, zuster?
— Zegt U maar zuster Fie.
— Zuster Fie, ik vind je een schat!
— Gelukkig, dan hoef ik niet bang te zijn, dat U me de deur uit kijkt!
— Dat heeft daar niets mee te maken. Die waardeering geldt eigenlijk alleen voor gewone omstandigheden, nu niet.
— Houdt U maar kalm, ik zal even wat brood voor U halen.
Hij wil protesteeren, want hij heeft geen trek, maar zij is reeds verdwenen. Zijn gemoedstoestand is merkwaardig gecompliceerd en het kost hem moeite, zich daarvan rekenschap te geven, maar hij kan het haast niet laten. Hij begrijpt niet, waarom de aanwezigheid van de verpleegster hem niet meer irriteert en anderzijds kan hij zich niet voorstellen, waarom hij haar assistentie zelfs eenigszins op prijs stelt. Er is een tegenstrijdigheid in deze dingen, die hij gaarne tot klaarheid zou brengen. Maar zijn hoofd doet pijn, hij is in de laatste vier-en-twintig uur misschien wel volkomen veranderd en zal geheel van voren af aan moeten beginnen. Laat hij maar denken, dat het aardige snoetje hem behaagt, wat zeker niet onwaar is, al kan dat feit nauwelijks van invloed zijn op zijn gesteldheid.
Zij zorgt er voor, dat hij iets eet en drinkt. Na eenige hap
44