zake? U moet beter worden, is ’t niet waar?
— Dan vraag ik U, dokter, erkent U het bestaansrecht van den waanzin?
— Maar, m’n beste man, dat is toch geen vraag!
— O, als dat geen vraag is voor U, dan merk ik wel, dat er tusschen ons geen overeenstemming mogelijk is. Wat ik trouwens in de eerste minuut al wist. En ik heb er ook niet de minste behoefte aan!
— U hebt m’n antwoord niet begrepen. Ik bedoelde, dat Uw vraag geheel buiten het kader van ons gesprek valt. Want zelfs als ik er een bevestigend antwoord op zou geven, dan staat dat toch volkomen los van het feit, dat U moet herstellen.
— U vergeet, dat op dat oogenblik de basis aan Uw werkzaamheden zou ontvallen!
— Nee, want ik volg in dit opzicht den drang van mijn hart...
— De drang van Uw hart! roept Bonger uit, en hij voelt de wanhoop plots zijn keel beklemmen — een psychiater, die den drang van zijn hart volgt... Laat me met rust, man, laat me met rust...
Hij sluit de oogen, voelt de koorts heet door zijn lichaam slaan. Het schoone bouwsel van zijn eenzaamheid is vernield, een woeste, zwarte zee golft voor zijn blikken, ziekte, bederf, wanhoop heerschen oppermachtig...
De Groot kijkt hem aan met ongeveinsd medelijden. Het zal moeilijk zijn, dezen man weer in het spoor te brengen. Hij bezit ongetwijfeld de kracht om op eigen hand de oorzaken
40