tische overwegingen zenuwarts ben geworden of kunt U voelen, dat daarbij ook nog zooiets als roeping te pas komt, een behoefte om menschen te helpen?
— Uw wetenschap geeft de verklaring van dergelijke behoeften. Neemt U me niet kwalijk, dat ik U dit zeg...
— Volstrekt niet. Ik beschouw dat niet als een beleedi-
ging-
— Dat bewijst, dat U me niet voor vol waardig aanziet!
Ja, dit is wel een zeer moeilijk geval. Maar dr. De Groot is
geduldig, het is zijn plicht, geduldig te zijn en hij heeft dan toch iets uit den patiënt weten los te krijgen.
Bonger voelt onophoudelijk de koorts woelen door zijn hoofd. De arts heeft echter de behoefte bij hem opgewekt, eens goed al zijn lang verzwegen grieven te uiten. Laat hij den man maar niet ontzien, hij zit er voor, hij wordt er voor betaald. Hoeveel pogingen De Groot ook doet, om het gesprek in de door hem gewenschte richting te leiden, Bonger maakt opmerkingen, die hij niet onweersproken kan laten, wil hij zich voor de verdere behandeling den pas niet afsnijden.
Zoo moet de dokter voortdurend hooren, dat de patiënt aan de waarde van zijn wetenschap twijfelt. Kan zij optornen tegen wereldproblemen? Kan zij zin geven aan verschijnselen, waarvan de zin niet is te benaderen? Zij zoekt al het eenigs-zins buitenissige in menschen af te snijden, hen te maken tot gladde, deugdzame exemplaren van het genus mensch.
— Slaat U toch niet zoo door! onderbreekt De Groot hem, flauw glimlachend. Wat doen al die opmerkingen nu ter
39