houden. Het is noodzakelijk, dat U herstelt en ik ben er van overtuigd, dat dit zonder medische hulp niet mogelijk zal zijn. Dat ik U geen sprookjes vertel en dat ook anderen dit gevaar inzien, blijkt wel daaruit, dat ik hier ben gekomen op verzoek van Uw directie. Uw toestand moet dus redenen tot ernstige bezorgdheid hebben gegeven.
De dokter zegt dit alles zoo nadrukkelijk alsof hij het voorleest en keek hij Bonger niet voortdurend aan, dan zou deze hebben gezworen, dat de man een boek op zijn schoot heeft en daaruit zijn volzinnen opleest.
— Ik kan Uw methode niet bewonderen, dokter. U wilt me met bangmakerij klein krijgen...
— Hoe komt U daar nu bij ? Maar gesteld eens, dat ik het probeerde, dan zou dat immers bij iemand met Uw inzicht toch geen resultaat hebben?
— Heb ik inderdaad zooveel inzicht? Dan moet ik het ook goed hebben ingezien, dat ik van Uw bemoeiingen niets wil weten...
— U bent wel spitsvondig...
— Bewijst dat niet, dat ik niets mankeer? Heb ik niet de controle over mijn verstand?
— Die vraag kunt U zelf zeer goed beantwoorden — en de dokter kijkt Bonger doordringend aan. — Voordat ik hier naar toe ging, heb ik even met Uw directeur getelefoneerd. Hij heeft me iets van U verteld.
— Merkwaardig! Hij weet niets van me...
— Dat alleen zou al bewijzen, dat er iets met U aan de hand is. Maar hij weet, dat U een zeer teruggetrokken leven
37