Fannie even later in tranen voor zich ziet en de groote aandoening, die dit gezicht bij hem opwekt. Hij kan zich niet herinneren sinds jaren aan den drang der tranen te hebben toegegeven, maar nu vloeien zij redeloos, in overgroote menigte, zoodat zijn kussen nat wordt en hij den zouten smaak proeft.
Toch is het alles eenvoudig na te gaan. Dit geschrei is een gevolg van zijn verzwaktheid door de koorts. En die koorts komt voort uit de verkoudheid, die hij vanmiddag moet hebben opgeloopen, toen hij voor het kantoorgebouw op de taxi stond te wachten. Hij mist zelfs de kracht om zijn zakdoek uit het pyjamazakje te nemen en zijn oogen en neus van hun overvloed te reinigen.
Liesje komt hem zijn avondmaal brengen en hij moet een vraag naar zijn bevinding aanhooren en beantwoorden. Zij vult de karaf opnieuw met water en dan wil hij probeeren iets te eten, omdat hij daarzonder zeker niet beter zal worden. Maar hij kan het niet helpen, dat hij zoo weinig trek heeft en na moeizaam een paar happen te hebben genomen de rest laat staan. Hij voelt zich trouwens totaal uitgeput en daarom knipt hij het licht uit en slaapt weldra in.
Hoe lang die zegen van verdoofdheid heeft geduurd, kan hij onmogelijk nagaan, wanneer hij wakker is geworden, doordat een auto met ijselijk gepiep van remmen voor het huis stilhoudt. Hij trekt het licht aan, waarom weet hij zelf niet, en blijft dan volkomen gedachteloos voor zich uitstaren. Zonder eenig geluid gaat de deur open en hij merkt het niet. Dr. De Groot is nog jong, midden dertig, een man met een donker uiterlijk, dikke, zwarte wenkbrauwen boven rustige,
34