— ’t Is toch voor een zieken collega, zegt Trees, als hij zich even beklaagt.
— Natuurlijk. Ik ga even op de fiets. In twintig minuten ben ik heen en weer.
Wat een soesah! Ik verlang naar m’n bed. Misschien slapen ze al. Ja, waar achtig, pikdonker! Na een schelconcert krijgt hij pas contact met zijn schoonmoeder, via de gesloten straatdeur. Hij wordt er zelfs onhebbelijk onder.
— Moet ik hier godv... nog langer staan!
— Nou, nou — kalm een beetje! We lagen al op bed.
— O ja? Ik dacht, dat jullie aan ’t ganzenborden waren! Laat Fie onmiddellijk naar dr. De Groot gaan op de Prinsenkade. Hier, op dit papiertje staat ’t adres.
— O, wat heerlijk! Dank je wel, hoor, Jo! Geef je de groeten aan Trees?
— Ja, ja — roept U Fie nou maar! Wel te rusten...
Wat heerlijk, wat heerlijk, wat heerlijk — trapt hij op den
terugweg. Nou ja, den een zijn dood is den ander zijn brood. Om die waarheid te vinden, moet mr. Van Swieten in de maneschijn fietsen. Is het zoo niet? Ja, zoo is het, maar er is nog veel meer en ik ga slapen...
32