— Maar, lieveling, hoe kan je zooiets vragen ? Het spreekt toch vanzelf, dat ik veel te veel van je houd, om je te willen verliezen...
— Zit niet te liegen! Je houdt alleen maar van het vuile geld, dat ik je geef!
— O, monster! — en Fannie balt haar vuist in zijn richting — als je dat denkt, waarom heb je me dan mee hier naar toe genomen? Heb ik je niet al duizend keer gevraagd, om samen met je te gaan wonen?
— Nou ja...
— Wat: nou ja! Ik blijf voor jou altijd de hoer! Jouw schuld is het, dat ik nog altijd met tippelen aan de kost moet komen!
Bonger ziet hoe zij zich opwindt en een hevige ongerustheid grijpt hem aan. Waarom? Nergens voor noodig! — Zou je dat ook niet aan een ander kunnen vragen?
— Nooit! Aan niemand! En als ik ’t deed, dan zou ’t alleen maar zijn om jou te vergeten. Je houdt me nou al een paar jaar op sleeptouw!
— Pardon, ik behoor al een paar jaar tot je cliënten...
— Lou, vermoord me, maar zeg niet ?ulke ellendige dingen! Heb ik je in maanden om een cent gevraagd?
— Nee, maar ik geef... Je moet overigens niet zoo schreeuwen. Er zijn hier nog meer menschen in huis.
Maar het is mis, totaal mis met Fannie. Ze valt half voorover op zijn bed en snikt hartstochtelijk. Is hij ziek of is zij het? Nee, hij is het wel degelijk. Zouden haar woorden hem anders zoo overstuur kunnen maken? Is het de eerste keer, dat
22