Kan zij hem iets schelen? Voelt hij iets voor dit straatsletje? Hij weet het niet, maar hoort zich zeggen:
— Ik ga niet naar den dokter. Nu nog niet. Maar ik heb koorts. Tenminste, het komt me opeens zoo voor... Hou me een beetje gezelschap. Ik zal wat te drinken voor je bestellen.
— Ik heb om negen uur een afspraak...
— Fijn, dan heb je nog een uur of vijf voor mij. Maak nou alsjeblieft voort, want m’n taxi staat te wachten.
— Nou, ik haast me al! Wat koop ik voor die aardigheden?
Ze zitten in de auto en Fannie streelt even zijn gezicht. Natuurlijk heeft hij koorts. Hij is warm en zijn oogen staan zoo branderig. Of hij zoomaar plotseling is weggegaan? vraagt zij. Nee, zegt hij, hij heeft haar immers verteld, dat ze hem eruit hebben gestuurd. Hoe lang dat moet duren weet hij niet, want hij is niet ziek, behalve dan een beetje koortsig, maar dat komt door de emoties.
— Je blijft immers bij me, zegt hij, voorloopig tenminste. Zeg maar wat je wilt drinken!
— Ik wil heelemaal niet drinken! Denk je, dat ik met ouwe klare ontbijt? Een kopje koffie en een boterham, dan ben ik al lang tevreden.
— Liesje, zegt hij tegen het meisje, dat opendoet, ik ben niet erg lekker. Wil je mevrouw Rijnders vragen, of ze straks m’n eten naar boven laat brengen? En de juffrouw wil nu graag koffie hebben met een paar boterhammen. Kan het eauw?
t-J
— Dadelijk, meneer. Gut ja, U ziet er slecht uit!
18