weinig belang. Het voornaamste is, dat er voortgang in zit, stuwing. Er is gretigheid en hartstocht in alles wat leeft, men vraagt niet naar het waarom, maar vecht en vecht, en valt plotseling in den zwarten put, waaruit nog nooit een kreet van wanhoop of vreugde is opgestegen.
Men kan het aldus beschouwen, zoolang die traag sluipende erkenning maar niet opdoemt, dat men met een wereld in fossielen staat te maken heeft, een afschuwelijke, geraffineerde zinsbegoocheling. Hier zit mr. Louis Bonger op zijn kantoorstoel te schrijven en beneden hoort men het geschuifel van troepjes toeristen door de straten. Zij komen de trappen op en aanstonds zal de deur worden geopend. Bonger voelt zich vuurrood worden van schaamte, omdat hij als expositiemateriaal dienst doet en buigt zijn hoofd op zijn werk. Daar is geroezemoes in de gang, waarboven de stem van den gids uitklinkt, dien hij dezen morgen heeft ontmoet. Zeker zijn het vreemdelingen, die hij rondleidt, want hij spreekt En-gelsch. Terwijl de deur opengaat en een kille luchtstroom het lokaal binnendringt, hoort hij hem zeggen: — Please, notice that young man over there... Maar eer er nog iemand is binnengekomen, springt Bonger woedend op en schreeuwt: — Shut up!...
Dan kijkt hij radeloos om zich heen, want het visioen is vergaan en de nuchtere werkelijkheid is weer daar.
Maar Van Swieten is op hem toegesneld en grijpt hem bij zijn polsen.
— Zeg, wat beteekent dat? Zie je Engelsche spoken? Het is mis met jou, mannetje!
14