lachen. Hij is geen zuursnoet, maar een melancholische pie-keraar. Er is nooit veel uit den ander los te krijgen. Het eenige, dat Van Swieten weet is, dat Bongers ouders zijn gestorven. Of hij broers, zusters of andere familieleden heeft, weet hij niet. Van eenige vriendschappelijke relatie is hem evenmin iets bekend. In zijn vacantie ging Bonger, volgens zijn zeggen, steeds alleen óp reis. En vroeg Van Swieten hem na een Zondag: — Heb je je gisteren geamuseerd? — dan antwoordde de ander steevast met een onbestemde opmerking: Dank je, dat ging best... — of iets dergelijks. Eenige malen heeft Van Swieten hem bij zich thuis genoodigd, maar Bonger vond telkens een andere uitvlucht. Ook had Van Swieten een paar keer kaarten voor een uitvoering ten bate van een liefdadig doel. Bonger kocht een kaart, maar verscheen, ondanks Van Swietens aandringen, niet op het feest. — Neem me niet kwalijk, maar wat voer jij toch uit in je vrijen tijd? vroeg hij eens. — Interesseert het je? vroeg de ander terug. — Zeker interesseert het me. Ik kan er geen hoogte van krijgen... — Als je het precies wil weten: lezen, eten, wandelen, slapen en naar de meisjes gaan... Van Swieten moest daar luid om lachen, maar Bonger bleef er onbewogen onder. —■ Dat had ik niet van je gedacht! zei Van Swieten. — O, dat kan wel. Laten we er nu maar over ophouden. Dit antwoord wierp een koude douche over Van Swietens hilariteit. Iemand die een beetje meer prikkelbaar is dan ik, dacht hij, zou den vent naar zijn keel vliegen. Maar hij heeft gelijk. Wat heb ik me met zijn zaken te bemoeien?
Wat niet wegnam, dat hem deze bemoeizucht bij tusschen-
12