VIGELANDPARK
Een verre nacht besloeg de atmosfeer met een doorschenen weemoed. In de bomen nestelde vroege avondwind. De zon dronk lange teugen van haar eigen licht.
En overal in de verloren dag een stenen wemeling van leven, lichamen die hun eindigheid opvingen en uittilden boven de dood.
Al dieper in de schemering bewogen zich onze blikken langs het levend steen waarop de laatste witte vonken doofden.
Zo namen wij hen in de avond mee: kracht die zichzelf nog zou bewonen eeuwen nadat het licht verdween.
90