RUTHS VEJ
De bijl had bloed geslagen uit het bos.
De gele tranen sieperden omlaag
langs het ontbolsterd vlees van de vermoorden.
De zon zoog hun de naaktheid uit de ziel.
Nergens woog de hemelsteen zo zwaar als op die bijna doodgeschreide angst.
Nooit hamerde de hitte feller neer dan op die wonde in het licht.
Morgen na morgen opende zijn blauw
boven de hartslag van het sterven
dat daar zijn warmte afstond aan het niets.
De jonge wind, doorgeurd van hars, verstrooide achteloos de laatste ademhaling die om de lichamen der offerdieren hing.
89