DE DAGEN
Doden staan in mijn dagen o verend, miljoenen in het grote lichtbassin waarin ik hunkerend mijn lichaam wend, opdat ik éen moment van leegte ken, een wereld tot de diepste grond vernield, zonder een boomtak of een schaduwveeg waartoe een arm, een oog zich heeft ontzield -een dag witter dan wit, leger dan leeg.
Maar steeds wanneer de morgen opengaat en ik het licht met nieuwe ogen zoek, grijpt mij de kou van een versteend gelaat, zwijgt er een stem in elke kamerhoek, zijn alle vensters, alle verten met verlorenen bezet en sta ik stil voor weer een dag die geen verleden redt en het wanhopig achterhalen wil.
7