DWAALSTER
Soms, in de spiegel, ben ik niets dan een verlate dwaalster van constellaties, jaren her verpulverd.
Mijn ogen zien zich aan, bevreemd wijl zij nog vol staan van een licht dat in de anderen tot stof is uitgebrand.
Schaduwen leggen handen op de naakte lijnen die mijn mond verlengen tot een stomme kreet van eenzaamheid.
Ik volg de nachtwind, ik besta tegen herinneringen in.
Verloren loop ik door mijn slaap van kim tot lege kim.
6