HET VERLORENE
Daar lopen dan de mensen met hun borst vol adem, hun verlaten hunkermond.
Stilte omnevelt hen, zij staan te boek bij het verlorene der wereldruimte, sterrengruis dat de huid der atmosfeer een oogwenk striemt, en zwarter is de nacht na hun ontstelde doortocht.
Om al hun einders gaan de waterkudden der ongeschapenheid wier blind geloei tegen de hemel hangt, een huiverende wolk vol nimmer te verlossen angsten.
Hun ogen vechten met de witte storm der zonne-energie, hun vingers krassen groeven in de wanden van het licht en glijden af en liggen uitgeput hun spanning te verliezen aan een grond die alle kramp tot steen en stof herleidt.
47