AVONDROOD
Door het veld van dovend licht.
Zware schaduw op de blanke grond. Schouder aan schouder, naakt de mond. Vermoeidheid met de dood in evenwicht.
Bomen slaan in de onderkant der hemelen hun vlerken vast.
Paarden bewegen op de tast onder de zeespiegel van het land.
Overal in de ruimte handen
van zoekend vuur. De wereld is te groot
voor droomgestalten in het avondrood.
In ogen blijft het raadsel branden, pijn die lang wacht met de genadestoot.
Het donker streelt de rauwe hemelranden.
36