GESPREK
Wij zitten met een berg tussen ons in, elk voor een sneeuwhelling van het geheim. Wij spreken en de berg wordt hoger; wij roepen en de atmosfeer bevriest.
Ik voel alleen nog mijn lippen wrijven tegen de stilte. Ik vermoed de spanning aan de overzijde, de mond die het luchtledige bevecht.
Aan niet te zeggen woorden gaat het pogen te gronde. Ik zie opeens voor mijn gesloten ogen sterrenbeelden wier schijnsel in de put der nacht verzinkt.
37