OP DE EINDER
Bewegend op de einder van de tijd, mijn ogen vullend met het wit der zoutwoestijnen die aan weerskanten van mijn leven staan, ben ik alleen een mond die schreeuwen wil tegen de leegte die mij binnendringt.
Mijn dag is blindgeschroeid, de voetstap der herinnering dwaalt weg in een verlatenheid die nooit van creatieve angsten is doorademd.
En links van mij opent het maanlandschap van de toekomende vergetelheid zijn stilte.
Voortgaande op het scherp van deze grens, hang ik in evenwicht tussen mijn dunne armen die tot de oksels in het niet gestoken zijn, twee bruggehoofden naar fictieve punten wier zwijgen zich verzamelt in mijn mond.
35