VERRIJZING
Het dorp. Een meeuw haalt met zijn vleugelslag de ruimte naar zich toe en stoot de morgenstilte open met speren van gekrijt.
Uit alle straten heft zich hemelhoog het licht. Het dagbegin rilt in beslagen ramen.
De stenen, door geen voetstap nog gewekt, dragen een vochtlaag van vergetelheid.
Een wereld, door geheimen uitgehold, nauwelijks meer in zintuigen te vangen, alleen in de spelonken van de slaap te dulden met verzonken ledematen, drukt zich de muren door en tast de binnenzijde der ogen af. En andermaal verrijzen de doden uit hun nachtelijke graf.
27