WANDELAAR
Het dorp, een stofje in de long van het heelal. De huizen komen op de adem van het licht boven de einder. Straten, mensenhoofden, wit van verlatenheid.
Toelopende vanuit de ruimte,
voelt men het ogenblik van de herkenning
zich openen, een spiegel vol geheim,
een korte wemeling van krachten, losgebroken
uit verten welker grond de diepste slaap
geen peluw biedt.
Het dorp schuift door het licht voorbij de schouders van de wandelaar. Zijn ogen houden slechts hemel over, zijn gedachten wegen waarop het voetspoor zich verliest.
16