AAN ZEE
Daar is het grote handen-openvouwer^ hemelen wit van ongrijpbare wind, zichtbaarheid uit haar verband gerukt, leegten die elkaar verslinden.
Overal blijft de zee haar torens bouwen en kantelt hen weg uit de tijd.
Het ademloze ligt gedurig aan de rand der wereld op de loer.
Nachtzwaarte drukt de middag naar de einder. De ruimte windt zandsluiers om haar gezicht. Stenen zonder toekomst of verleden raken met angstzweet overdekt.
*4