STEENKERF
Alles krimpt samen tot dit ogenblik*, de mokerslag van een versteende hand, de oogsplinters der onschuld, druppels vlees die blijven hangen in de atmosfeer.
Mijn wanhoop rent over de hemel, een bloedstreep in de baan der sterren, een doodssnik in de borst van het heelal.
Dag die ik loop, nacht die ik lig, waken of slapen dat ik doorwankel, de steenkerf dringt al dieper in het huis van mijn gebeente.
*3