Haar oogen gloeiden lichtjes in en rood waren haar wangen bei, een gaatje prikte in haar kin en kuiltjes daar opzij.
Haar linkerarm droeg met gemak het mandje en het groote pak, haar rechterhand liet aan de lien haar mooie ronde enkels zien.
Een witte vogel in den nacht zoo tripte ze haar pasjes voort, en ging zij heupen wiegend, zacht, door ’t avondlicht begloord.
In haar blond gestreken jurkje dat stijf gesteven was, met haar haren om een kurkje en belletjes van glas.