De koetser stuurde wel zijn paard het paardje liep met snelle vaart, de auto’s gleden aan en heen met smartgehuil en kermgesteen, de trammetjes in lichte rij luidden haar luide bel erbij,
’n venter was er nog zoo laat aan 't zingen op de avondstraat,
’t was avond!
't was avond!
’t was avond in de stad.
Zij droeg een blonde jurkje dat stijf gesteven was, en krulletjes om een kurkje en belletjes van glas.