sneeuw, met den bittersten nood, was de meester blind voor alles, in zijn lekker bestaantje tevreden geweest״ Hij had krijtjes geslepen, wel ja en zich verheugd op zijn middageten, en was door de lessen heengedarteld, zich geweldig stootende aan de kleine ondeugdjes der kinderen, zooals een vlindertje zich stoot dat tusschen de bloemen zweeft en niet weet dat het boven een afgrond hangt...
De meester keek de kamer rond. De wanden grijns-den hem aan, leeg, kaal...
Waar, waar was alles gebleven in deze eens zoo welvarende woning Nu begreep hij dat het huis hem zoo vreemd had aangestaard. Hoe lang had dit lijden, deze langzame ondergang hier reeds geduurd? ״ ... Is dat al lang ...?״״ vroeg hij zachtjes.
Toen kwam de vrouw los. ״Lang ... O God, meneer het is al over het jaar, dat vader werkeloos is ... Het is zoo vreeselijk, zoo n ramp. Eerst ging het nog; er was wat weggelegd, en de kinderen verdienden. U weet wel, ik heb beste kinderen, brave kinderen...
Maar den laatsten tijd, het is al maanden en maan-den, dat ze zelf geen werk hebben... En meester, we moeten toch eten. ״. We weten het allemaal wel van Laurens, gelooft u me, maar we hadden niet, ik zeg u we hadden niet om hem schoenen te geven י .. Ze hingen als lorren om zijn beenen... En de jongen schaamt zich zoo, hij wil nog netjes voor den dag komen. Of je gegeten hebt of niet, dat kan niemand je aanzien, maar je kleeren .. .”
Stilletjes huilde de vrouw. Nu had ze het gezegd ... De meester stond op. ״Moederlief, dat heb ik niet ge-weten", zei hij. ״Waarom hebben jullie niets gezegd? Eén woordje, als oud vriend ,, /*
״Mn man schaamt zich zoo, juist voor zn oude vrienden”.
94