omgeving soms verwaarloozen moet, om aan zijn groote en verderaf liggende plichten, tegenover zichzelf en de gemeenschap, te kunnen voldoen, — Zij dacht dat het leven bestond, — en voor haar altijd moest blijven bestaan, — uit schrobben, eten koken, op de kinderen passen en,,, breien, en kwam niet op de mogelijk-heid, dat zij, zij, van haar gaven een ander en beter gebruik kon maken.
Zoo ging zij met blinde oogen aan schatkameren voorbij, die slechts op haar; ״Sesam, open u!'* wacht-ten om haar te verrijken en te bevrijden; zoo is er een heel geslacht vrouwen voorbijgegaan, die, geschikt en gereed, maar door een laatsten schroom bevangen, door onwetendheid en vooroordeel teruggehouden, verwijlden bij de grenzen van den nieuwen tijd en wien het slechts op lateren leeftijd gegeven was, een blik in het beloofde land te slaan.
Arme kleine Sijtje; lief, dapper, pretentieloos, on-derworpen kind: waarom was je niet ״n beetje egoïsti-scher, 'n klein beetje opstandiger? Had je toch maar, behalve de schranderheid en het goede hart, iets gehad van het appelenjog! x)
Ja, en was je ״überhaupt״' maar een jongen geweest! Dan had er nog wel een mouw aan gepast kunnen wor-den! Want zelfs de meest onwillige ouders zien nog wel in dat een jongen ״iets worden moet", en gelooven gaarne dat zij meer profijt uit hem kunnen trekken, evenals hij uit zichzelven, naarmate hij meer leert. Maar een meisje!
Zoo was Sijtje dus aan alle kanten veroordeeld. Had de meester haar moeten inlichten? Had hij haar de oogen moeten openen en opzetten tegen haar ouders? En waarvoor? Welke geluks-zekerheid kon hij haar aanbieden?
') Zie het betreffende opstel.
76