zoo treurig was geweest. — Want het ging niet om dergelijke kleinigheden, waarin hij natuurlijk wel over-winnaar kon blijven. Het ging ook niet om dat beetje schoolverzuim, dat een vlug en schrander kind als dit gemakkelijk in kon halen. Het ging om Sijtjes toe-komst.
En terwijl elke dag hem toeriep, toeschreeuwde dat er van het meisje iets bizonders te maken viel, dat zij begaafd en intelligent en als diamant zoo vast en hel-der was, wist hij dat hij machteloos stond en geen hand zou kunnen uitsteken om haar te helpen.
Hij wist dat zij den weg van de sloofster zou gaan, zij die had kunnen heerschen; dat zij haar heele leven zou moeten kruipen, terwijl zij had kunnen vliegen, — en toch... : hij kon geen poging doen om haar op te heffen...
Want het kleine meisje zelf was te diep bedolven onder de suggesties en zekerheden van haar milieu, dan dat hij haar had kunnen bereiken of zij hem ook zelfs maar had kunnen hooren.
Bevangen door den lust om zich te offeren, die de besten van ons vernietigt, was zij het er heelemaal mee eens, dat de school, dat dagelijksch feest voor haar denken, pas in de tweede plaats hoorde te ko-men. Het was al te heerlijk, het leeren. Zij speurde den geur van egoïsme aan dit deel van haar leven, en was eerst weer gerust, als zij de volle zwaarte van de werktaak op zich voelde neerkomen.
Zij was, — door de oefening van eeuwen en ge-slachten, — een klein, volmaakt werkdiertje geworden en wist niet dat er nog een ander werken kon zijn, dan het geplas in den wateremmer met spons en leere-lap.,.
Zij was er volkomen onbewust van, dat men, — wat Multatuli er ook van moge zeggen! — zijn kleine en naastbij liggende plichten tegenover zichzelven en zijn
75