De twee oudste meisjes gingen naar den meester.
״Meester, meester, Naatje is moe. Ze wil het niet weten, maar ze gaat aldoor zitten, en ze hijgt en ze zweet... Ze het zóó'n kleur.”
״Wel zoo,״ zei de meester. ״Is Naatje moê, We zul-Ien es kijken.״
Daar kwam Naatje al aan. De meester nam het klamme handje in de zijne.
״En hoe voelt ons kleine Naatje zich wel?״
״Best Meester״
״Niet n heel, klein, beetje vermoeid?״
״ ... Zóófn pietsie .. .״
Er werd een rustpauze gehouden. De meester over-legde met de grootste jongens.
״Laten we een draagbaar maken,״ zei er een.
״Zou n flinke tak ook niet voldoende zijn?״ vroeg de meester.
״Ik weet goed gemaakt״ zei Jaap, die van bizondere maatregelen hield. ״We nemen den stok van den meester, en dan maar dragen, jongens!״
״Wat?״ zei de meester. ״M'n stok, die geef ik nooit af!״ En hij zwaaide hem in het rond, en plantte hem naast zich in den bodem of hij zeggen wou: heb het hart eens, dat je er aan komt!
De kinderen lachten. Neen, zij gevoelden het: zijn stok moest men den meester laten. Dat was een stuk van hemzelf!
,n Sterke tak dus maar gezocht, en toen de rustpoos om was, werd Naatje erop getild. — De armen sloeg zij om den hals van twee groote jongens, die haar dra-gen zouden, en voorwaarts ging het. ״Ahooi!״ riep de klas...
Wat een gelukkige kleine Na zat er, neen hing er op den tak. Maar ook: wat een gelukkige twee baasjes liepen er naast haar!
In iedere jongen woont een ridder. Hij mag dan nog
63