het was zoover gekomen dat Jaap, schuimend van woede en wraakzucht en verzet, de buurt bij elkaar had geschreeuwd. Zijn hysterische krijschen had ge-joeld tegen de schoolmuren, gegierd in de gangen, ge-snerpt uit de ramen en in de huizen de felle wijven opgehitst, dat ze naar buiten gekomen waren om te kijken ״wie d’r nóu weer mishandeld werd”. Toen be-gon het te spectakelen in de straat, en op ,t gehoor daarvan kwam Jaap eerst recht los. Hij was door *t dolle heen, en zijn meester had om assistentie laten vragen.
Om twaalf uur waren de verschrikte kinderen be-duusd de school uitgemarcheerd, maar in het leege lokaal was het troepje onderwijzers nog hijgend in de weer, om dat ééne, worstelend, schoppend, gillend jong in bedwang te krijgen.
״Moord!״ gilde hij. ״Ze slaan me dood!״
״Laten jullie *m d'r uit, vuile kinderbeulen!״ krijschte het daarbuiten.
De misère was volkomen. Het nieuwe hoofd had een dikke prop in de keel. Dat was nu zijn school, zijn tempel der verlichting... ! Daar lag zijn zending! 'n Mislukking was 't...
En die stemming sloeg op de anderen over. Het walgde hun, zij werden misselijk van gebrek aan ver-trouwen in hun levenswerk. Want niemand kan wer-ken zonder geloof, zonder hoop, zonder ,n bèètje ar-beidsvreugde. En het is zoo moeilijk in de zon te ge-looven, op het oogenblik van de verduistering.
Maar één meester is er, dat is een idealist...
Met de idealisten is het een rare geschiedenis.
Duizendmaal krijgen zij ongelijk. Duizendmaal stoo-ten zij hun hoofd, lacht de wereld hen uit, worden zij teleurgesteld...
En dan komt er één keer, dat zij gelijk krijgen. En die ééne keer schijnt hen zóó vol te maken van inner
39