een liefde en interesse voor de stof heeft, weet, dat hij tenminste gedurende die uren van contact en meele-ven, geen noemenswaardige last zal hebben. Daarom gaat er van een persoonlijkheid, die al is ,t maar voor een enkel leervak, zijn levende, bezielende liefde weet te uiten, zooveel meer uit, dan van den ordehouder, die alleen met uiterlijke middelen werkt.
Ik weet niet of die jonge meester toentertijd al veel had van zulk een persoonlijkheid, maar als hij er ook maar de beginsymptomen van vertoonde, dan kon zijn prestige in de klas reeds ,n stootje lijden.
Dat was een prestige van fijner allooi, dan wat hij zich op den eersten avond, door zijn krachtuiting, ver-overd had.
Of ten slotte de methode van den jongen onderwij-zer, om een jongen door de klas te smijten, goed was? Dat had hij zich op dat oogenblik niet afgevraagd! — Zeker was het niet verstandig, of voorzichtig; er had-den zeeën van ellende uit kunnen voortkomen en ze-ker had een oudere collega, die trouwens ook eerder op dergelijke gebeurlijkheden voorbereid zou zijn ge-weest, het zaakje anders, en kalmer, en met minder kans op kleerscheuren voor zichzelf en de klas, getrac-teerd. — Maar ook is het waar, dat die oudere collega de klas dan niet zoo onvoorwaardelijk, en met één slag, voor zich gewonnen zou hebben. — Misschien komt ten slotte bij dit intuïtieve werk, diegeen, die het minst redeneert, en zich het eerlijkst geeft, nog het verste ...
De jonge meester en de klas, zij hadden eerlijk ge-worsteld ... Op een gegeven oogenblik had alle paeda-gogiek den weltoegerusten strijder in den steek gelaten, als een wapen dat ketst, neen als een wapen waar men niet eens aan denkt, om het te gebruiken, en hij had eenvoudig als een jong kerel tegenover jonge kerels gestaan, met de bloote vuisten van zijn wil. Zij hadden
162