was altijd een trouwe metgezellin gebleven, een licht, dat met hem meeging op de golven der levenszee, en dat hij was gaan liefhebben omdat het langzamerhand een stuk van zijn persoonlijkheid, van zijn sfeer was geworden...
Ja, en het was zoozeer een stuk van zijn sfeer ge-worden, dat de vrienden hem eraan herkenden, als zij 's nachts, door de uitgestorven, donkere straat gaand, een eenzaam raam nog zagen lichten. Zij wisten het: uit geen enkel ander raam kon zulk een eigenaardig, warm geel licht komen; dat moest de lamp van den meester zijn!
Als zoon lamp eens kon spreken, wat zou die dan veel te vertellen hebben! Als die eens kon denken, en herinneringen had, en we die herinneringen eens kon-den zien, wat zouden er dan *n aardige beeldjes, van alles wat er voorgevallen was onder haar gouden schijn, voor den dag komen... !
Maar dan zou de lamp ook een ziel moeten hebben? Welnu, wat weten wij er eigenlijk van? Ik wil denken, dat de lamp een ziel had, en ik wil mij trachten in te leven in die ziel. Ik wil kruipen in haar herinnering en al de deurtjes van de kamertjes opendoen, en al de kleine filmpjes en beeldjes laten zien, die ik daar vinde.. .
DE KOOP. Dan wil ik heel diep doordringen, en teruggaan tot het allereerste begin ... En ja, daar vind ik al een klein beeldje. Maar het is niet wat ik ver-wachtte. Want het is het milieu van een uitdragers-winkel. En in zijn geheimzinnig Rémbrandtdonker, dat den ouden koopman nauwelijks loslaat, staat, stukje blond licht, een jongen, die het gezicht vragend naar den koopman opheft...
Als de jongen straks den winkel verlaat, draagt hij
10
145