dokter, zelf grauw, boog zich over het lijkbleeke gelaat.... De oogen zagen hem zelfs niet meer aan.... Hij voelde den pols, — die was bijna weg....
״Duifje, Duifje....!” fluisterde hij.... Een krankzinnige angst overviel hem. Nat van het zweet, voelde hij zich misselijk worden.... Hij wist het, het was te laat, hij had te lang gewacht, ze zou hem ontsnappen, ze zou onder zijn handen blijven....
״Duifje, om Godswil....!” Een flauwe glimp van een matten blik werd tot hem opgeslagen....
״Duifje....!” Op dat oogenblik had hij zijn patiënt lief.... Neen! zij mocht hem niet ontsnappen, het vreeselijke mocht niet gebeuren....! Het was hem alsof hij haar ziel moest vasthouden, dat die niet weg vluchtte van haar bleeke lippen.... En ineens verhief hij zich; hij werd kalm en nam een besluit. Nu moest het ge״ beuren.
100