ven gegaan, door niemand opgemerkt... Hij vroeg niets, wou niets zien.... wat hij hoorde, was genoeg.... Maar nu was hij al zoo lang boven geweest, de gelui-den beneden verminderden.... Hij be-gon zich onbehagelijk en veronacht-zaamd te voelen.... Wie keek nog naar hem om, wie toonde nog wat om hem te geven? Was hij niet de vader, en had men hem in zijn smart niet moeten ont-zien? Maar neen, den heelen dag werd hij aan zichzelf overgelaten, bekommer-de men zich niet om hem, liet hem maar loopen.... Hij voelde zich tot schreiens toe vol, van wanhoop om alles, van me-delijden met zichzelf.... En hij kwam de trap af, hij wou niet langer vergeten zijn....
Maar wie zat daar beneden? Wie stond op om hem door te laten en drukte zich zoo bescheiden, zoo stil tegen den muur....? Dat was immers zijn eigen vrouw? Hij begreep niet....
98