dat wezen daar..״ in het bed.... dat is zijn zuster niet!
״Sjemang Jisroeëil....!”1) Met opgehe-ven handen, als door duivelen achterna gezeten, stort Hijman de kamer uit, de straat op.... De menschen wijken terug .... Blootshoofds, met de jas open, rent hij weg, naar sjoel, naar zijn toevlucht, zijn eenige....!
Het oude, lieve, stille gebouw, met zijn goede raam-oogen, wacht hem op en hij stort naar binnen.... Hij grijpt een hoed van een kapstok, om zijn hoofd tenmin-ste te dekken. Bijna rent hij in de gang Chris je, de werkster, omver, die met haar emmers en dweilen de sjoel haar gewone Vrijdagsche beurt geeft....
Dan is hij in de stille, stemmige ruimte, waar de banken bij elkaar geschoven zijn, maar die toch zijn eigen sjoel is, zijn eigen Godshuis, waar hij zijn arme hart kan uitstorten en waar onze lieve *) Hoort Israël!
81