van de barende er geweest. Want die was er al een heele week.
Een week geleden is zij gekomen en heeft gezegd: ״Ziezoo, hier ben ik, en nou ga ik niet weg voordat alles afge-loopen is.” En zij heeft het heft van de huishouding in handen genomen, en van dat oogenblik af is zij het, die ver-ordineert wat er gegeten zal worden, wat het dienstmeisje éérst en wat zij dan moet doen, hoe sterk de koffie mag zijn en wanneer er thee gezet zal wor-den, en die naziet of er geen zenen in het vleesch van dat mamser1) van een slager zijn, en die net zoo lang pingelt met den vischboer tot hem het bloed tot karnemelk wordt en hij de visschen ver-
ontwaardigd weer in de mand smijt.....
om hem dan verschrikt bij den arm te grijpen en te vragen, alsjeblieft geen leven te maken, want er is een zieke in 1J Die ellendeling.
27