zoute zalm staat en de dunne plakken net zoolang uitsnijdt tot haar vingers zelf haast pekel zijn geworden, Matje was niet content. Ze had het niet op die moderne ״churgijns”.
״Vraag waarom ze Simche, de vroed-vrouw, niet hebben genomen....! As vroeger de kinderen maar geboren bin-nen geworden, toeë ze géén churgijns hebben gehad.... noh....!”
,,’n Churgijn is ’n ömgijn!”1) zei jonge Joop van de notenkar, die geestig wou zijn, terwijl hij met zijn zwart-gerande nagels door zijn koopwaar rondrob-belde.
Maar de man die de jassen verft — den heelen dag staat hij voor zijn tafeltje het paarszwarte, heete, dampende verf-sop eroverheen te strijken, dat de men-schen op Sjabbes weer netjes kunnen zijn — de man die de jassen verft, heeft
*) Eigenlijk on-gijn, de tegenstelling van 'n gijn, iets aardigs.
14