HOOFDSTUK I.
Santje en het geluk.
Santje was jarig. En daarom was ze gelukkig. Het was heel dwaas van Santje, gelukkig te zijn, alleen maar omdat ze jarig was. Want wat is er nu voor verschil tusschen den dag waarop je geboren kent, en iederen anderen dag?
Maar aan den anderen kant: je moet toch ééns zoo echt, echt *gelukkig zijn! En als je het dan op je verjaardag niet bent, wanneer zou je het dan zijn?
Vooral Santje moest zorgen, dat ze gelukkig was. Want ze wist, dat ze niets zou krijgen, 's Morgens zouden ze haar allemaal feliciteeren. En daarmee uit. Nog geen koek-je zou er op over kunnen schieten. Stel je voor, op een weekschen dag! Je mocht blij zijn, als je op Zondag wat kreeg. Daarom moest Santje zelf voor haar geluk zorgen, want als je je op je verjaardag niet gelukkig voelt, dan zou je immers wel den heelen dag kunnen huilen!
En op dezen veertienden verjaardag had Santje dan ook energiek en bijtijds voor de genoegens gezorgd.
Daarom stond zij om half vijf al naast haar bed. Het was vreeselijk geweest om eruit te komen, maar nog vreeselijker bleek de taak, om Nannie, haar zusje van nog geen twaalf, uit bed te krijgen. En toch: het moest. Het was immers af gesproken?
Zij had Nannie al eens aan den arm getrokken, toege-sproken, maar het gaf niet. De kleine slaapster draaide haar hardnekkig den rug toe. Santje had net zoo goed