HOOFDSTUK II.
Van twee ophangers, en den koning, en de koningin.
Op het atelier gekomen, kreeg Santje de stoof met vod-den, die ze den vorigen avond zorgvuldig bijeengeveegd had, voor den dag en begon met haar dagelijksche och-tendwerkje: de witte vodden uit de gekleurde sorteeren, om ze daarna in de twee zakken op zolder op te kunnen bergen.
״Wat zit jij al vroeg te zingen!” zei Netje Bloembinder. Inderdaad, het anders zoo stille, verlegen Santje zat over haar stoof te zingen.
Santje lachte, een breeden lach, die over haar heele gezichtje ging. Het was of haar ooren en haar haren ook lachten.
״Jij hebt wat bizonders!” riep Clara Nerdes.
״Ja, ja, d'r is wat!” riepen al de meisjes. ״Zeg het maar!”
Het was Santje onmogelijk den lach van haar gezicht weg te krijgen.
״Ben je soms jarig?” vroeg Miep Ruizekool. Santje lach-te maar, met een innig gelukkig gezicht.
״Ja, ja, ze is jarig, ik feliciteer je, ik feliciteer je!” Han-den werden uitgestoken, en van alle kanten verdrongen zij zich om haar heen.
״Nou, dan had je ook wel je Zondagsche jurk mogen aandoen!” zei Clara, die nu eenmaal een ״kat” was.