16 IN DB GOUDEN KLOK.
of ze dat óók hadden, dat allerheerlijkste, en dat zou zij immers nooit, nooit meer willen missen? Niemand sprak er ooit over, je kon ze er niet naar vragen, en zij, ze wist dat ze het had.
Want toen zij het eenmaal dien eersten keer beleefd had, toen was het teruggekomen, dikwijls weer. Altijd weer anders, soms pas na een heele poos, altijd op andere plaatsen, onverwacht. Het kwam over je, als een verras-sing, net of je een cadeau kreeg, waar je niet op gerekend had.
Aan het IJ was het geweest, waar ze wandelden, waar de fijne ra-tjes van de schepen als een teere teekening afstaken tegen de grijze groote wolkenlucht, waar het water ruig opklotste tegen de snelle havenbootjes, en als groote, plompe schaduwen, verweg, de schepen met de dikke pijpen droomden, — waar je ineens jezelf verloor in al die wijdheid... Daar had ze ineens weer dien stroom van blij-heid gevoeld, dat opgenomen zijn in het geheel, dat als een groot geluk door je ging.
En telkens kwam het weer, soms ineens, en soms lang-zaam aan, het mooie, het heerlijke...
Wat was het mooi om de stille grachten te zien, waar de boomen zich buigen over 't water, en een rond brugje, aan 't eind, onder zich door laat kijken... En de slanke, fijne, grauwe Westertoren, die zich, besneeuwd soms, ver-hief in de ijle, blauwe schitterlucht, terwijl de kerk en de witte huizekens zich aan zijn voet vlijden...
Maar in het museum dan. Het museum was als een doos, die openging en waarin je hoe langer hoe meer heer-lijkheden ontdekte. Eerst gingen zij er enkel maar uit nieuws-gierigheid heen. De poppen in de Hindelooper kamer, dat was het eenige waar zij van hielden, en de doorgesneden scheepjes waar je alles vanbinnen kunt zien, en dan natuurlijk de reus Goliath met David, die in den ingang