De dame echter ging onder de kap van het station, door alle mollegangetjes mee, waarin de groote stroom haar maar voerde en eruit gekomen, stond zij in-eens in het volle licht van den machti-gen, wijden wolkenhemel, in het volle rumoer van de uitbundige, naar alle kan-ten zich opdoende, met geluid en met kleur, met rossen en razen op haar in-stormende stad....
O.... Amsterdam! Is er ergens een en-trée, waar zich zoo heerlijk ,,opendoet”, wat aan den stroom is opgegroeid, wat het oude en het nieuwe in zich bevat, den grijzen bouw van eeuwen her en het felle, jonge, krachtige leven-van-van-daag, is er ergens zulk een klaterende, juichende inkomst van dat machtig con-glomeraat, dat levend organisme: de groote stad?
Het zijn wel ten eerste de wolken, die je opvallen, neen die op je vallen, die je vermorzelen in hun geweldigheid; de 12