derde in de zaal. Er waren n paar hel-dere, scherpe, bijna ondeugende, en toch zoo vriendelijke goede oude oog-jes, die alles opmerkten. Die alles za-gen wat er in de zaal gebeurde, ׳־־׳ en niet gebeurde. Waarom hadden die twee elkander nog niet gezien, nog geen hand gegeven? Waarom danste hij niet met haar, hij, die zich het beste zoo goed wist uit te zoeken, waarom had zij nog geen poging gedaan om een ronde met hem te maken,zij, dieniet genoeg scheen te kunnen krijgen van den dans, met al-Ien? Ei, ei, ei. Was het dus tóch waar geweest, wat zij toen gevoeld, gedacht, ׳— en gezwegen had, was er iets ge-weest tusschen die twee. Iéts maar, 'n gedachte. Iets dat nooit uitgesproken was misschien, maar dat toch bestaan had. En zij, zij had het gevoeld en be-grepen, toen.
Ze zag het tooneeltje weer voor zich, ze was zelf weer jong, tenminste, 'n heel 76