De mannen dan, geboeid, volgden met belangstelling het schouwspel. Zij wa-ren, op dat oogenblik, vergeten dat zij bestonden; dat de trein bestond, dat de wereld bestond.... Zij waren die hand-schoentjes, die in rimpeltjes over de fij-ne vingers gleden; zij voelden hoe dat zachte, stoffen manteltje zich vleide om de zijden sjaal, en hadden neiging om méé dien lossen knoop te helpen strik׳׳ ken. Zij ademden het bescheiden, ver-rukkelijke parfum, dat van haar uitging en de coupé tot in de verste hoeken péné-treerde; zij waren, in 'n intense schoon-heidsgenieting, de zachte teedere pas-telkleur, de wazige vorm van dien klei-nen, blauwen hoed, de fijne lijn van dat profiel.... Zij waren al die honderd pe-tits riens, die het uiterlijk van een vrouw boeiend en bekoorlijk kunnen maken en, met de ernstige zorg, den diepen ernst van de artiste die in ieder harer schuilt, aangebracht, het tot een kunstwerkje 8