E dame nam het spiegeltje uit haar taschje, en rustig, of ze alleen was, deed ze de dingen, die noodig waren voor haar toilet. Ze zette voorzichtig den fijnen hoed recht, schoof een lokje op zijn plaats, dat onder haar oor was weggevlucht, en drapeerde den sierlij-ken sluier zoo, dat hij met gezicht en hoedrand 'n bekoorlijk geheel vormde. Poeieren deed ze zich niet, naar t scheen; ofschoon haar gezicht wel een fijn laagje van dat donzig schoonheids-middel deed vermoeden. Maar dan was het zóó saamgegroeid, zoo één met haar tint, dat men het niet zeker wist; en blijk-baar had zij in ieder geval te veel smaak, om zooiets in t publiek, en onder man-nenoog, te doen. Doch zij plooide de ge-bloemde, zachte, soepele zijden sjaal losjes en coquet in haar manteltje, en begon rustig, haar taschje gesloten heb-bende, de witte glacétjes over haar vin-gers te schuiven.
7